NA een werkvakantie in ons huis aan de Costa Blanca keerden we met onze auto en aanhangwagen huiswaarts via Bordeaux, waar we zouden overnachten in een Balladin-hotel. De eigenares, een forse vrouw van rond de veertig, schreed ons waardig tegemoet in een lange wapperende fuchsia jurk en overhandigde ons de sleutel van onze kamer. De blitse decoratie van de kamers met overal de vreemdste snuisterijen, waren zeker van haar hand. Voor ons was het van belang dat we er vlot konden parkeren met onze aanhangwagen, dat het logement niet te duur was en dat je er ’s avonds kon blijven eten. In de buurt bevond zich slechts één restaurant en dat was die avond gesloten.
We brachten onze weinige bagage naar de kamer. Eerst leek het alsof we die avond de enige gasten zouden zijn, tot we op de gang opeens een gedempte mannenstem Engels hoorden praten. Nieuwgierig duwde ik de kamerdeur zachtjes open en zag een groep jonge mannen stilzwijgend geschaard rondom de persoon die hen kort toesprak waarna ze in hun kamers verdwenen.
Om acht uur betraden we de eetzaal. Buiten de eigenares was er nog niemand. We namen plaats aan het eind van de grote ovale tafel die voor minstens twaalf personen gedekt stond. Even later schoof de groep jonge mannen mee aan. Zwijgzaam begonnen ze hun soep naar binnen te lepelen. Na de soep wou ik eens informeren waar zij vandaan kwamen want de stilte was wat beklemmend geworden. Het leken mij alleszins geen gewone toeristen. Ik wierp een blik op mijn echtgenoot, maar hij scheen ook niet geneigd het voortouw te nemen om een conversatie te openen.
Ik besloot dan maar de man aan te spreken die ik in de gang Engels had horen praten en van wie ik veronderstelde dat hij zowat de leiding van het groepje had. ‘You speak Englisch!’ zei ik bijna beschuldigend en mijn vinger wees een tikje onbeleefd naar de overkant van de tafel. Hij antwoordde bedaard: ‘We all speak Englisch!’
Het ijs leek plots wel wat gebroken en ik voelde de blikken op mij gericht. Zij waren Georgiërs, vertelde hij, matrozen, zeemannen die acht maanden op een schip hadden gevaren. Voor de rest van het jaar zat hun werk er nu op. De dag voordien waren ze aangemeerd in La Rochelle en vandaar naar Bordeaux gereisd om er de volgende dag hun vlucht naar huis, naar Georgië, te nemen. Ze zouden Kerstmis dus thuis vieren, al leek dat vooruitzicht hen niet echt op te monteren. Intussen had daar immers een oorlog gewoed…
Toen ze rond de jaarwisseling scheep gingen, was er nog geen vuiltje aan de lucht en nu bij hun terugkeer bleek hun land gedeeltelijk bezet door de Russen. Als vanzelf ging de conversatie nu over de recente Russische inval in Ossetië en Abchazië, twee zuidelijke provincies, grenzend aan Rusland, die in de zomer met geweld waren overmeesterd. Ze spraken geëmotioneerd door elkaar heen en bleven er bedrukt uitzien. Ze spraken met vuur over de schoonheid van hun land, over de kleine dorpjes die erg authentiek gebleven zijn, over de adembenemende landschappen en vooral over de mensen die erg vriendelijk zijn.
Uiteindelijk kwam Poetin ter sprake. Wij, Westerlingen, zagen hem toen nog niet met de ogen van nu. We begrepen het niet zo goed. Wat had hij er nu aan om een klein stuk van een ander land af te pitsen? Met Poetin viel misschien toch nog wel te praten?
De leider van het groepje viel toen verrassend heftig uit: ‘You don’t know Poetin!!’ En daarmee bedoelde hij niet enkel mij en mijn echtgenoot, maar de ganse Westerse Wereld.
Blijkt nu, met de verovering van de Krim in 2014 en de inval in Oekraïne op 24 februari 2022, dat zij al veel meer inzicht hadden in wat er speelt in het Kremlin! Naïef Europa!!