DOUANIER zijn ze niet meer, maar arendsogen hebben ze nog altijd. Lieven De Cock en Roland Dubelloix zijn naar eigen zeggen de laatste nog levende Stekense douaniers die de grenspost aan de paal bemanden. ‘Maar in Stekene spraken ze niet over douaniers, ze noemden ons komiezen of in het slechtste geval tollenaars en zelfs kantschijters.’ De toon voor een leuk gesprek vol sappige anekdotes is meteen gezet.
Hun opmerkzaamheid is nog heel scherp, ze hadden duidelijk het artikel over de grenspost in de Gazet van Stekene van 17 december goed gelezen. ‘Ten eerste: wij hebben het kantoor niet in 1985 maar pas in 1993 verlaten en ten tweede: voor de lege flessen die daar aangetroffen werden hebben we een heel goede verklaring. Het lijkt alsof die allemaal door ons uitgedronken zijn en dat klopt niet. De lege flessen die we in beslag namen werden daar als bewijsmateriaal gehouden, de volle werden naar ons magazijn te Gent gebracht voor verdere verkoop en de halfvolle…die moesten we uitgieten. Bij voorkeur in de riool’, zeggen ze met een brede grijns.
Mosselen
‘We hebben nooit samen op de post gewerkt. Ik was er van 1984 tot 1987 en Roland is pas in 1990 daar aangekomen. Ik moest weg in 1987 omdat mijn echtgenote het café van mijn ouders had overgenomen en dus moest ik uit het ambtsgebied van Sint-Niklaas naar Zelzate. Pas na de afschaffing van de grenzen hebben we elkaar ontmoet. Roland was mijn baas’, vertelt Lieven. Al lijkt die hiërarchie louter een detail. ‘De Paal was een schone post om te werken. De meeste Nederlanders kwamen uit Zeeuws Vlaanderen, vaak mosselboeren die in België kwamen leveren. Wij moesten dan voor het Ministerie van Volksgezondheid 5 mosselen uit een zak halen maar wat doe je met de overschot?’
Bankovervaller
‘Voor de buitenwereld waren wij vaak volksvijand nummer één maar de mensen van De Klinge weten wel beter. Wij regelden ook het verkeer want op zondag raakten die mensen anders nooit over de baan. Ze belden ons ook vaak om agent te spelen, zo moesten we ooit een lijnbus tegenhouden omdat er in Sint-Niklaas een bankovervaller zou zijn opgestapt’
Kraaienpoten
‘Er was een duidelijk onderscheid tussen de douaniers met binnendienst en diegene die buiten stonden. Die deden meer dan enkel de provinciale baan bewaken en de auto’s controleren op boter, sterke drank en couponnekes van een Nederlandse bank. Er was ook het veldwerk, soms was er een achtervolging en strooiden de smokkelaars kraaienpoten op de baan. In Sint-Pauwels was er een depot van de smokkelaars. Wij woonden daar rechtover en mijn pa is ooit per vergissing in zijn pyjama van zijn duivenkot gehaald’, lacht Roland.
Tolk
‘Vroeger werd je als douanier ver van huis geplaatst om de samenwerking met de lokale bevolking te vermijden. Stekenaars werden van Antwerpen tot in de Voerstreek gestuurd’, vertelt Roland. ‘Zo hadden we in Kemzeke Limburgers en West-Vlamingen, in het begin verstonden die elkaar van geen kanten en moest ik vaak tolk spelen. De meesten zijn hier nadien blijven wonen.’
Fransen
‘Vanaf 1987 verschoof de focus van boter naar drugs. Hierbij viseerden we vooral de auto’s met Franse nummerplaten, die gingen helemaal in de beginperiode de grens over om zich in Nederland te bevoorraden. Toen de grenzen afgeschaft werden veranderde alles en kwamen we samen bij de mobiele brigade. Nu zijn we allebei met pensioen, maar ik zou direct opnieuw tekenen voor dezelfde carrière’, besluit Lieven.